DE NEDERLANDSE MIEREN nlmieren.nl
HOME- SITEMAP
BEGRAZEN
     

Begrazen is een term die in het natuurbeheer wordt gebruikt. Onder begrazing wordt hier verstaan de inzet van vee om de productie van de vegetatie weg te nemen. Het wordt als herstelbeheer en regulier beheer toegepast in veel verschillende natuurtypen (OBN, 2012). In het algemeen bedoelt men met grazers, grote, grazende landbouwhuisdieren (pony's, paarden, runderen, schapen en geiten). Ze worden ingezet om plantensoorten terug te dringen die de natuurbeheerder niet wenst. Meestal gaat het om gras, vaak ook om ruigte (bijvoorbeeld brandnetels, bramen, pijpenstrootje) en struiken (bijvoorbeeld krentenboompje, amerikaanse vogelkers, duindoorn) en ook wel bomen (bijvoorbeeld berk, lijsterbes, esdoorn, meidoorn en opslag van allerlei soorten). Meestal wordt een extensief begrazingsbeheer toegepast.
Natuurbeheerders vinden dat grote grazers ook bijdragen aan een positief natuurbeleven bij de bezoekers.

Andere grazers
Grote grazers zijn landbouwhuisdieren of exoten zoals wisenten, of van oorsprong ontsnapte hertenkampzoogdieren zoals damherten. Andere grazers onder de zoogdieren zijn edelherten, reeën, hazen, konijnen en muizen. Het aandeel van deze natuurlijke begrazers wordt door natuurbeheerders vaak onvoldoende geacht. Het aandeel grazers onder insecten is enorm, zowel boven- als ondergronds, bijvoorbeeld kevers, sprinkhanen, rupsen en allerlei andre insectenlarven. Bekend is dat een te grote begrazingsdruk van landbouwhuisdieren een negatief effect heeft op de bodemfauna (Veen, 2011).

Mieren als ecosystem engineers
Het grootste aandeel van de bodembiomassa wordt ingenomen door mieren. Een deel van hen is te beschouwen als ecosystem engineers (organismen die hun omgeving zelf creëren of sterk veranderen). Voorbeelden daarvan zijn wegmieren, gele weidemieren, buntgrasmieren, humusmieren, moerassteekmieren en gewone steekmieren. Ze houden de bodem luchtig, brengen mineralen bestanddelen omhoog, regelen de vochthuishouding, hebben relaties met tal van dier- en plantensoorten, voorkomen vaak insectenplagen, beïnvloeden de vegetatie en hebben zelfs invloed op het uiterlijk van het landschap. Mieren spelen dus een fundamentele rol in graslandecosystemen omdat ze direct en indirect de chemische, fysische en biologische bodemeigenschappen beïnvloeden.

Grote grazers versus bodemfauna
Recent onderzoek toont aan dat grote grazers, de effecten van bodemorganismen op de plantengemeenschap teniet kunnen doen (Veen, 2011). Grote grazers veranderen de bodem door betreding. Aanwezige mierennesten, waarvan de werksters voor een luchtige bodemstructuur zorgen, worden dicht getrapt. De bodem klinkt in. Schapen werden vroeger wel ingezet om bodemverdichting te bevorderen, bijvoorbeeld bij de aanleg van dijken. Een kudde schapen op een klein vlak kan de grond goed verdichten. De schapenpootwals (foto) heeft dit later overgenomen.
Huisdiergrazers grijpen in het algemeen rigoureuzer in de leefomgeving van mieren in dan herten, reeën en konijnen. Dat geldt ook voor duingraslanden met abnormale dichtheden grazers: damherten, runderen, paarden en schapen zoals in de Amsterdamse waterleidingduinen. Maar dat geldt ook voor veel nattere graslanden zoals de Oostvaardersplassen.

Grote grazers en vochtige graslanden
In vochtige hooilanden klapt de populatie steekmieren Myrmica's (dat zijn de mieren die blauwtjes (vlinders) nodig hebben) in elkaar als er wordt begraasd (onderzoek Vlinderstichting).
Begrazing in vochtige duinvalleien is eveneens funest voor andere angeldragers. In de Kennemerduinen is het gras er vanaf de voorzomer niet hoger dan twee tot drie centimeter en wordt door de begrazing en betreding veel te dicht. Prooidieren voor wespen kunnen zich daarin niet handhaven en waardplanten voor bijen komen er niet tot bloei. In de aangrenzende hellingen worden de koeienpaadjes zo intensief belopen dat het zand doorlopend mul blijft en het graven van nesten voor bijen en wespen onmogelijk is (onderzoek Jeroen de Rond).
Uit Zweeds onderzoek (Pihlgren et al 2010) valt af te leiden dat op niet-begraasde halfnatuurlijke, niet-bemeste graslanden, meer mierensoorten (17) voorkomen dan op begraasde graslanden (13), zes komen op begraasde graslanden minder voor, drie meer.

Grote grazers en droge graslanden
Van droge graslanden is bekend dat begrazing negatieve effecten heeft op de mierendiversiteit (Andersern & Sparling 1997; Baines et al 1994; Nash et al 1998). Uit voorlopige resultaten van eigen onderzoek blijkt dit eveneens het geval te zijn voor droge duingraslanden. Met name de steekmieren Myrmica’s lijken te lijden te hebben van de aanwezigheid van de grazers, zeer waarschijnlijk vanwege de betreding. De hoogte van de vegetatie lijkt van weinig invloed.

Grote grazers en dood hout
Dood hout is de ideale leefplek voor tal van geleedpotigen, waaronder mieren (renmieren, humusmieren, slankmieren, steekmieren). Dood hout wordt door alle grote grazers verkruimeld. Overigens zorgen de grazers ook voor een toename van dood hout. Ze schuren zo vaak tegen boompjes (berken, eiken, meidoorns, enzovoorts) dat die vroeg of laat het loodje leggen en dus uiteindelijk verkruimelen. Daardoor neemt de hoeveelheid voedsel in de bodem toe en daardoor ook de vergrassing. Bossages worden graslandjes. Bossen verliezen hun etage-opbouw, wat rest is een grasdeken onder bomen zonder lage takken. Een parklandschap.

Grote grazers en eikels
Eikels zijn bij grazers geliefd. In op de grond liggende eikels huizen vele soorten insecten, waaronder slankmieren. Begrazing van eikensingels en eikenbosranden door bijvoorbeeld schapen, grijpt in de duinen enorm in op de populatie stengelslankmieren Temnothorax albipennis. Deze mierensoort komt in Nederland alleen in de duinen voor. Het is zeer waarschijnlijk dat de grootste dichtheid stengelslankmieren, wereldwijd, zich in onze kustduinen bevindt.

Begrazing haalt het reliëf uit de vegetatie, de eentonigheid neemt toe
Het valt op dat grote grazers het reliëf uit de vegetatie halen. Dit heeft gevolgen voor tal van insecten die in een bepaalde laag van de vegetatie hun optimum hebben. Hoewel meestal extensief wordt begraasd, hebben de grazers binnen het terrein hun voorkeur, zodat bepaalde plekken intensiever worden begraasd. Dit veroorzaakt eentonigheid in de samenstelling en structuur van de vegetatie.
Extensieve begrazing kan tijdelijk een gunstig effect opleveren, maar in het algemeen neemt de vergrassing door begrazing juist toe. Dit lijkt vreemd. Toch is het duidelijk te zien: de hoogte van de grassen neemt af, terwijl de dichtheid toeneemt. Een dichte grasmat is voor de meeste mieren onaantrekkelijk.

Schapenbegrazing
Schapenbegrazing op dijken en wegbermen hebben vaak een positief effect op de mierendiversiteit, omdat door de talloze schapenpaadjes een trapvormig reliëf ontstaat, waardoor verschillende microhabitats worden gecreëerd.
De mierendiversiteit op door schapen begraasd grasland is sterk afhankelijk van de bodemstructuur en de intensiteit van de begrazing. Is deze intensief en trappen de schapen de bodem kaal, dan is de diversiteit laag.
Schapenbegrazing is eveneens funest voor bosmiernesten, vooral als de kudde zich compact voortbeweegt. In de duinen van Bergen (NH) zijn in enkele weken tijd, in 2011, tientallen nesten door schapen vertrapt. Sommige zonder ernstige gevolgen, zoals op de foto hiernaast, andere zijn volkomen geplat. Voor het leven in een bosmierhoop is het belangrijk dat deze luchtig is, zodat de mieren het nest goed kunnen ventileren, om het nest op temperatuur te houden en om de juiste vochtigheid te handhaven. Ook in Duitsland is geconstateerd dat schapenbegrazing funest is voor bosmieren (Seewald 2005).
Opvallend is dat de belangrijkste cultuurvolger onder de mieren, de wegmier Lasius niger, op door schapenbegraasde terreinen in het oosten en zuiden van het land domineert. Zeer waarschijnlijk heeft de wegmier hier de buntgrasmier Lasius psammophilus grotendeels verdrongen. Deze dreiging hangt ook boven de duinen.

Geiten, koeien en bosmieren
Bosmiernesten liggen vaak langs bos- of struweelranden. Dit zijn eveneens de plekken waarlangs koeien hun looproutes hebben. Bosmieren lopen daardoor grote kans vertrapt te worden. Bovendien gaan runderen op de nesten liggen of er in rollebollen. Als dit te vaak gebeurt, verdwijnen de bosmieren.
In België lijken geiten de koepels van rode bosmieren als toilet te gebruiken.
Beheer en monitoring van graslanden
Het is vandaag de dag nog steeds zo dat het beheer van graslanden wordt bepaald door de status van de flora. Toch tonen diverse onderzoekers aan dat de bodemfauna een fijner beeld geeft van een bepaalde habitat dan de flora (Andersen et al 2004; Englisch et al 2005). Zij vinden dat de bodemfauna een nauwkeuriger beeld geeft van de biodiversiteit dan planten dat doen. Er is dan ook aangetoond dat door begrazing de diversiteit aan planten toeneemt, maar dat dit niet geldt voor mierendiversiteit en dat plantendiversiteit geen goede indicator is voor mierendiversiteit. Zie wat dit betreft ook de resultaten van een ontwikkelende vegetatie die deels wel en deels niet-begraasd werd. Omgekeerd kan het ook zo zijn dat de mierendiversiteit hoog is, terwijl de plantendiversiteit laag is (Pihlgren et al 2010). Bij het maken van beheersplannen en plannen voor natuurherstel is het daarom belangrijk te focussen op andere organismen dan planten.

 

Bronnen
Andersen AN & GP Sparling 1997. Ants as indicators of restoration success. Restoration Ecology 5: 109-114.
Andersen AN, A Fisher, BN Hoffman, JL Read & R Richards 2004. Use of terrestrial invertebrates for biodiversity monitoring in Australian rangelands, with particular reference to ants. Australian ecology 29: 87-92.
Baines D, RB Sage & MM Baines 1994. The implications of red deer grazing to ground vegetation and invertebrate communities of Scottish native pine-woods. Journal of Applied Ecology 31: 776-783.
Boer P 2012. Schapen in het duin. Zegen of vloek voor biodiversiteit? Natura109 (4): 12-15.
OBN 2012. Begrazen. http://www.natuurkennis.nl.
Englisch T, FM Steiner & BC Schlick-Steiner 2005. Fine-scale grassland assemblage analysis in Central Europe: ants tell another story than plant. Myrmecologische Nachrichten 7: 61-67.
Nash MS, WG Whitford, J van der Zee & K Havstad 1998. Monitoring changes in stressed ecosystems using spatial patterns of ant communities. Environmetal Monitoring and Assessment 51: 201-210.
Pihlgren A, L Lenoir, H. Dahms 2010. Ant and plant species richness in relation to grazing, fertilisation and topography. Journal for Nature Conservation 18: 118-125.
Seewald H 2005. Nestbeschädigungen durch Schafbeweidung. Ameisenschutz aktuell 19 (23): 48.
Veen C 2011. Living apart together - interactions between aboveground grazers, plants and soil biota. Proefschrift. Rijksuniversiteit Groningen.

 

Een voorbeeld van een begrazingseffect
In Bergen (NH) is de mierenfauna gevolgd in een stukje kustduin, het Buizerdvlak, van 2002 t/m 2012.
Het betrof een vegetatie waarin helm aspect bepalend is: RG Ammophila arenaria-Carex arenaria-[Ammophiletea/Koelerio-Corynephoretea].
Jaarlijks werden buisvallen geplaatst en notities gemaakt met betrekking tot de vegetatie.
De begrazing is in 2005 begonnen, met Schotse hooglanders.
De resultaten zijn hieronder weergegeven.
Van de aanvankelijk negen soorten mieren, zijn er nog vijf over. Geen enkele soort is toegenomen, een is afgenomen. Omdat mieren model staan voor de gehele bodemfauna, is het waarschijnlijk dat de gehele bodemfauna is verarmd als gevolg van de begrazing.
Een ander begrazingseffect staat elders op deze website.

 

Begrazing door Schotse hooglanders. Het groen op de voor- en achtergrond is, twee jaar later, ten gevolge van de begrazing verdwenen.

Machinale schapenbetreding. Schapenpootwals met nokken op de walstrommel. Schapenpootwalzen zijn nog steeds in gebruik
.

Enkele schapen hebben van het gras op de bosmierhoop gegeten en zijn er daarna overheen gelopen, waardoor een deel van het nest verloren is gegaan. De rode lijn geeft de oorspronkelijke vorm aan. Bergen (NH), 2011.
 
   
  eik_schotshooglanders
Dit eikje heeft zich tientallen jaren tegen weer en wind weten te handhaven, maar zal spoedig het loodje leggen ten gevolge van boomonvriendelijk gedrag van Schotse hooglanders. Bergen (NH), aug. 2012.
   
 

Dood hout wordt door grote grazers vertrapt en verkruimeld, waardoor de voedselrijkdom van de bodem toeneemt, en ten gevolge daarvan de vergrassing. De afname van glanzende houtmieren en humusmieren is opvallend. Bergen (NH), aug. 2012.

   

Door koeien overlopen bosmiernest. Stegeren (OV), 2011.

 
Kudde schapen overloopt een nest van de kale rode bosmier.
   
 

situatie in 2003-2004>>>

in volgorde van voorkomen

mossen
helm
zand
veldbies
korstmossen
buntgras
grassen (anders)
zandzegge
schapenzuring
composieten

 

Formica cunicularia
Lasius psammophilus
Formica fusca
Tetramorium caespitum
Myrmica schencki
Myrmica sabuleti
Formica exsecta
Myrmica rubra
Myrmica ruginodis

>> +/- Lasius psammophilus
- Formica cunicularia
+/- Myrmica schencki
+/- Tetramorium caespitum
+/- Formica exsecta

† Formica fusca
† Myrmica sabuleti
† Myrmica rubra
† Myrmica ruginodi
s
  mossen
zandzegge
zand
composieten
buntgras
korstmossen
veldbies
helm
fakkelgras
kruipwilg
zandblauwtje

<<<situatie in 2011-2012

in volgorde van
voorkomen

+/- = min of meer constant gebleven; - = afgenomen; = verdwenen

 

 

Peter Boer, laatste update: 29.09.2013