Een voorbeeld
Er werd besloten om een intensief beweid weiland, dat jaarlijks werd gemaaid, extensief te beweiden. De algemeen in Nederland voorkomende gele weidemier Lasius flavus koloniseerde het weiland. Binnen enkele jaren zagen deze mieren kans om zoveel aarde uit de ondergrond omhoog te werken, dat er reliëf in het landschap ontstond. De grote aardenkoepels werden door de graafactiviteiten luchtig gehouden, zodat de plantenwortels gemakkelijker zuurstof konden opnemen dan hun buren en daardoor harder groeiden.
De grazers op dit weiland begraasden dit sappige groen met graagte, waardoor er op de weidemierenkoepels kale plekken ontstonden. Doordat de mieren door hun gegraaf ook veel minerale bestanddelen omhoogbrachten, werden de levensomstandigheden voor veel planten gunstiger en ontstond op de weidemierkoepels een veelheid aan kruiden. Als de vegetatie op de koepel hoog werd (meestal de noordzijde van de koepel), dan verplaatste de kolonie zich wat naar het zuiden. Zodoende ontstond er een nieuw onbegroeide stukje grond, die door pionierplanten konden worden bezet.
Het reliëf, de wisselende hoeveelheden mineralen bestanddelen, de vochtigheid en de luchtigheid van de bodem zorgden er alle voor dat er omstandigheden ontstonden waardoor veel planten en dieren zich hier konden vestigen.
Bovenstaande is onder andere van toepassing op de Middelduinen in Goeree en Junner Koeland (foto) bij Ommen.
Mieren bevorderen de vegetatiegroei doordat ze zaden verspreiden en door hun graafactiviteiten. Dat is te zien in de buurt van bosmiernesten (klik hier voor uitgebreidere informatie), maar ook bij vele andere mierensoorten kan dit zichtbaar zijn. Ook bij gele weidemieren (foto's hieronder). |