DE NEDERLANDSE MIEREN nlmieren.nl
HOME- SITEMAP
RODE BOSMIEREN - Formica s.str. DETERMINEREN
   


De bekendste Nederlandse mier is ongetwijfeld de rode bosmier. Het is in ieder geval de opvallendste, door haar grootte en vanwege de opvallende mierenhopen. Op www.waarneming.nl staan meer bosmierwaarnemingen dan van alle andere mierensoorten samen.
Het op naam brengen van de juiste soort, is niet zo eenvoudig. Zelfs experts hebben daar zo nu en dan moeite mee.

Koepelnesten
Niet alle bosmieren (Formica) bouwen koepelnesten en niet alleen rode bosmieren (subgenus Formica s.str.) doen dat. Naast de rode bosmieren bouwen ook bloedrode roofmieren (subgenus Raptiformica) vaak en satermieren (subgenus Coptoformica) altijd koepelnesten. Bovendien bouwen rode bosmieren niet steeds koepelnesten. Vooral stronkmieren Formica truncorum laten de koepelbouw nog al eens achterwege, maar ook behaarde bosmieren Formica rufa bouwen niet altijd een dergelijk nest.

Determineren
Nederland telt vier soorten rode bosmieren: de behaarde bosmier Formica rufa, de kale bosmier F. polyctena, de stronkmier F. truncorum en de zwartrugbosmier F.pratensis. Met behulp van onderstaande overzichten kunnen we ze onderscheiden. Voor het determineren van de verschillende bosmiergroepen, subgenera klik hier.

 

 
  Koepelnest van rode bosmier. Koepelnesten kunnen vlak en laag zijn (meestal in open gebieden) en kegelvormig (in bossen).    
stronkmier   behaarde bosmier   zwartkopbosmier  
Stronkmier Formica truncorum. Te herkennen aan beharing op koprand, 1e voelsprietlid en ogen. Foto: antweb.org.   Gewone bosmier Formica rufa/polyctena. Te herkennen aan haarloze koprand en onbehaarde ogen. Foto: antweb.org.   Zwartrugbosmier Formica pratensis. Te herkennen aan beharing op koprand en ogen. Foto: antweb.org.  

 

   

Zwartrugbosmier vaak onjuist gedetermineerd
Bosmieren met van boven af gezien een deels zwart borststuk worden nog al eens geduid als zwartrugbosmieren. Echter, de kale- en behaarde bosmier hebben gewoonlijk ook een zwarte vlek. In veel determinatiewerken wordt gesteld dat als die zwarte vlek duidelijk begrensd is, we van een zwartrugbosmier mogen spreken. Dit is meestal waar, maar dit kenmerk kan soms ook voorkomen bij kale- en behaarde bosmieren. Anderzijds kan de zwarte vlek slechts minimaal zijn ontwikkeld bij zwartrugbosmieren, zodat gemakkelijk tot verkeerde determinatie wordt besloten. Verder zijn er onder zwartrugbosmieren minder en sterk behaarde vormen. Sommige zijn zelfs op de koprand schaars behaard, waardoor ze sterk op de behaarde bosmier lijken.
Het enige kenmerk dat altijd opgaat, is de behaarde ogen. Met een 20x loep en de juiste belichting, zijn die mini-haartjes zichtbaar. Maar let op: behaarde bosmieren kunnen op hun ogen ook – maar dan wel hier en daar (!) – wat haartjes op hun ogen hebben.

Behaard, kaal en er tussen in
‘Kaal’ en ‘behaard’ zijn verwarrende begrippen, omdat kaal duidt op geen haren, terwijl de kale bosmier op het achterlijf behaard is. En qua beharing is de behaarde bosmier duidelijk de mindere in vergelijking met de zwartrugbosmier.
Als we de kale en de behaarde bosmier met elkaar vergelijking wat beharing betreft, letten we alleen op de beharing op de bovenkant van het borststuk en de haren onder de kop. Het gaat om relatief korte haartjes.
Het fotooverzicht hiernaast toont modelverschillen. Helaas wemelt het van de bosmieren in ons land die qua aantal haartjes tussen deze twee inzitten. Deze tussenvormen worden in de wetenschappelijke literatuur hybriden genoemd (o.a. Seifert 2007). Inderdaad vertonen kunstmatig verkregen hybriden deze kenmerken. Toch zijn er ook aanwijzingen dat het intermediaire vormen zijn. De vraag is alleen of het intermediaire vormen van beide soorten zijn of dat we slechts met één soort rode bosmier te maken hebben*). Intermediaire vormen komen voor bij polygyne bosmieren Formica rufa/polyctena. Ik heb ze nooit gevonden in geïsoleerde (monodome) nesten van de typisch behaarde bosmier Formica rufa.
De vraag is nu, hoe noemen we de bosmier met een intermediaire beharing? In de wetenschappelijke literatuur spreekt men wel over het Formica rufa-complex (naar Betrem 1953). Duidelijker is om de naam gewone bosmier te gebruiken met als ‘wetenschappelijke’ naam Formica rufa/polyctena (Boer 2010). Dat is voor iedereen duidelijk.

Betrem JG 1953. Enkele opmerkingen omtrent de soorten van de Formica rufa-groep. Entomologische Berichten 14: 322-324.
Bretz, D. & Douwes, P. (2005)  Farbiger Bestimmingsschlüssel für hügelbauende Waldameisen. In: Otto D. (ed.). Die Roten Waldameisen. Die Neue Brehmbücherei 293: 24-32.
Boer P 2010. Mieren van de Benelux. Jeugdbonduitgeverij 's Graveland. 183 pp.
Seifert B 2007. Die Ameisen Mittel- und Nordeuropas. Lutra, Görlitz.

*) Uit genetisch onderzoek is herhaaldelijk gebleken dat de genetische verschillen tussen beide ‘soorten’ uitermate klein zijn, zo klein zelfs dat je je mag afvragen of hier inderdaad sprake is van twee soorten. Ook onder de koninginnen van beide ‘soorten’ kennen we intermediaire vormen. De mannetjes zijn morfologisch (ook de genitaliën) identiek.

Beharing van het borststuk van de behaarde bosmier Formica rufa (boven) en de kale bosmier Formica polyctena (onder). De 'ideale situatie'. Foto: C. v. Achterberg.
  Determinatiekenmerken m.b.t. de gewone bosmier. Formica polyctena Formica rufa x polyctena Formica rufa
Werkster: Aantal haartjes op het voorborststuk (pronotum) (Seifert 2007) 0 - 12 12 - 32 24 - 90
Werkster: Aantal haartjes onder de kop (Bretz & Douwes 2005) 0 (<7 korte haartjes) ? > 10
Koningin: Aantal afstaande haren op de onderzijde van het 1e achterlijfsegment (sterniet) (Seifert 2007) 0 ? > 24

 

 

laatste update: 20.10.2012