DE NEDERLANDSE MIEREN nlmieren.nl
HOME- SITEMAP
DE GLANZENDE HOUTMIER - Lasius fuliginosus, superspecialist
 
Een werkster van de glanzende houtmier. Foto: antweb.org.
 

Ze gebruiken schimmels, wonen meestal in levende bomen, roven poppen, zijn zelfs in de winter actief, zijn tijdelijke, secundaire, sociaal parasieten en laten het lastige werk opknappen door ervaren krachten. Ze lopen jaar in jaar uit over dezelfde straten van en naar hun voedselbronnen, met honderden tegelijk. Als de sneeuw is weggesmolten en de zon schijnt op de nestopening, kan je de eerste werksters al zien zitten.

Herkennen
De glanzende houtmier is een opvallende verschijning. Ze zijn glimmend zwart, hebben een relatief grote kop en een heel klein knoopje tussen het borststuk en het achterlijf. Geen enkele andere Nederlandse mier lijkt er op.

Het nest construeren is uitknagen, bepleisteren, kunstmatig verharden
Glanzende houtmieren besteden meer energie in de nestbouw en het op temperatuur houden van het nest dan welke andere Europese soort ook (Mattheis 2003).
Het nest in een boom wordt uitgeknaagd. De uitgeknaagde gangen in het hout worden met luizenmelk besmeerd. De suikerhoudende luizenmelk is voeding voor de schimmel Cladosporium myrmecophilum. Deze schimmel komt alleen voor in nesten van de glanzende houtmier. De mieren houden deze schimmel 'in cultuur'. De schimmel wordt 'geplant' op de akkers van luizenmelk. Het dichte netwerk van schimmeldraden zal uiteindelijk verdrogen, wat tot effect heeft dat de wanden verharden, een soort gewapende betonconstructie. Vermoed wordt dat de werksters andere schimmels 'begrazen' zodat hun eigen schimmel behoed wordt voor concurrentie door andere schimmels (Schlick-Steiner et al 2008). Toch wordt er in de moderne literatuur van uit gegaan dat de schimmels niet worden gegeten (o.a. Maschwitz & Hölldobler 1970). Interessant is verder dat de houtmierschimmel zelf antibacteriële stoffen uitscheidt (Mueller et al 2001). Of de glanzende houtmier, net als bladsnijdermieren, antibiotica producerende bacteriën bij zich dragen om hun schimmelcultuur te controleren, is niet bekend.
Een boom met een nest van glanzende houtmieren kan omvallen, uitscheuren of worden gekapt. Omdat een deel van het nest ondergronds zit, wordt de kolonie in dit geval niet geheel uitgeroeid. De werksters gaan dan op zoek naar een nieuwe nestgelegenheid of bouwen in het zand hun nest uit. Nieuwe nestgelegenheden kunnen ruimtes zijn waar het nest nieuw kan worden opgebouwd, zoals in kruipruimtes, schuurtjes, doodkisten, bunkers of spouwmuren. Vanuit kruipruimtes kunnen de werksters via de leidingen de woning binnen komen, waar ze als hinderlijk worden ervaren.
Er zijn bomen met een glanzende houtmiernest die scheuren of omvallen. Er zijn echter meer bomen die zelfs tientallen jaren nadat de kolonie is verdwenen, er nog even gezond uitzien. Van ziekte of rotte plekken is aan buitenkant van de boom niets te zien.

Zwermvlucht
Stel het nest van een glanzende houtmier bevindt zich in een boom van 30 meter hoog. Het nest zit onderin. De startbaan voor de zwermvlucht zit in de top. Het tijdstip om te gaan vliegen is meestal begin van de avond. Dan moeten de gevleugelden al warm draaien op de startbaan. 's Morgens moeten de werksters al beslissen of ze de stoet van prinsen en prinsessen omhoog moeten jagen. Ze moeten het weer goed kunnen voorspellen. Miertjes van 4 mm groot, 30 meter omhoog. Dat is naar menselijke maatstaven een afstand van 13,5 km. En dan moet je beseffen dat de prinsen en prinsessen ongetraind zijn, nooit meer gelopen hebben dan enkele decimeters. En dan moeten ze nog vliegen en energie over hebben om te copuleren. Dan kan het voorkomen dat het weer omslaat, de wind in kracht toeneemt en de temperatuur plotseling daalt. Dan gaat de hele stoet van duizenden mieren weer omlaag, terug het nest in. Volgende keer beter, de weersvoorspelling was deze keer niet goed.

Een tijdelijke, secundaire, sociaal parasiet
Het kan gebeuren dat je tussen de werksters van de glanzende houtmier gele mieren ziet lopen. Dat zijn schaduwmierwerksters, of werksters van een andere soort uit het subgenus van de gele parasietmieren. Twee verschillende soorten in één nest. Dat is begonnen toen een groep bevruchte, glanzende houtmierprinsessen het nest van een schaduwmier binnendrongen. Volgens Mattheis (2003) waarschijnlijk een nest zonder schaduwmierkoningin (zie kader). De schaduwmierwerksters hebben nu in plaats van één koningin, een heleboel koninginnen tegelijk, die alle worden gelikt en gepoetst. Na enkele dagen produceren de koninginnen al eieren, die direct worden verzorgd. Na acht weken worden de eerste glanzende houtmierwerksters geboren. Als zij een derde van de populatie uitmaken, gaan ze de schaduwmierwerksters bij hun koninginnen en broed verjagen. Geleidelijk aan worden de schaduwmierwerksters geëlimineerd.
Opmerkelijk is dat de schaduwmierwerksters die normaal gesproken nooit aan de oppervlakte komen, dat nu wel doen, gezamenlijk met de glanzende houtmierwerksters. Hun gedrag is doelloos.
Inmiddels wordt het nest van de schaduwmier verlaten of omgebouwd. In de dichtstbijzijnde boom wordt een gangenstelsel uitgeknaagd.
Uiteindelijk, na vele jaren, volgens Mattheis (2003) soms wel dertig (!) of meer, sterft de laatste koningin en houdt de kolonie op te bestaan.
Adoptie van nieuwe, bevruchte prinsessen is nooit waargenomen (Mattheis 2003).
Schaduwmieren zijn zonder twijfel de meest voorkomende tijdelijke tussengastvrouwen. Zeer waarschijnlijk zijn in Nederland ook de wintermier Lasius mixtus en de breedschubmier L. sabularum geregelde tussengastvrouwen, terwijl dat ook moet worden vermoed van de veldmier L. meridionalis. Dit zijn, net als de schaduwmier, alle gele parasietmieren (subgenus Chthonolasius).

Nestafsplitsingen waarschijnlijk
Men gaat er in de literatuur van uit dat er één hoofdnest is, met de koningin(nen) en het broed én verschillende 'bivaks'. Je zou dat ook overslagplaatsen kunnen noemen: luizenmelkers geven er honingdauw door aan luizenmelkophalers. Maar, ik heb mijn twijfels over dit senario. Ik zie geregeld dat er meerdere nesten dicht bijeen zijn, met onderling verkeer, met in die nesten het broed, wat er op duidt dat in die nesten ook koninginnen aanwezig zijn. Voedseloverdracht in 'bivaks' zie ik zelden. Dit wijst er dus op dat de polygyne houtmierkolonies nestafsplitsingen hebben, zoals bij polygyne bosmieren geregeld is waar te nemen. Dit verschijnsel is eerder geconstateerd bij glanzende houtmieren door Wasmann (1909).

Voedsel
De belangrijkste voedselbron is honingdauw, ook wel luizenmelk genoemd. Een heel speciale symbiose is die met schorsluizen. Dat zijn luizen met enorme stiletten waarmee ze door de schors de bastvaten van de boom aanboren om van de zoete sapstroom te drinken. De luizen zitten diep weg in de schorsspleten, buiten bereik van luizeneters. Als ze wel worden gespot is het afgelopen met ze. Het stilet van de eikenschorsluis Stomaphis quercus is meer dan tweemaal zo lang als de lichaamslengte. De stilet zit zo stevig in de schors verankerd, dat ze die niet zomaar terug kan trekken. Overigens foerageren de werksters op allerlei bomen op verschillende soorten luizen.
Omdat vele soorten mieren, net als de glanzende houtmieren, luizen melken, komt het vaak tot conflicten. Die worden door de glanzende houtmieren vrijwel steeds gewonnen. Alleen rode bosmieren kunnen hen weerstand bieden, mits hun koepelnest niet te dicht bij is. Overigens foerageren rode bosmieren niet in het donker, terwijl glanzende houtmieren dat wel doen. Dus zelfs als ze overdag weggejaagd worden, nemen ze 's nachts weer bezit van 'hun' luizenboom.
Als je de werksters op de weg terug naar het nest observeert, zie je velen met opgezwollen achterlijven lopen, vol met luizenmelk. Daar tussendoor zie je ook werksters met allerlei prooien van uiteenlopende aard (zie onderaan op deze pagina). Een zeer opmerkelijk gedrag is de roof van poppen en larven van andere mieren.

Poppenroof
In 2011 en 2012 heb ik enkele malen poppenroof waargenomen. Dat gaat aldus: De werksters dringen massaal het nest van een andere mierensoort binnen, verspreiden daar 'kennelijk'! - een verdovende en/of onaangename gasvormige stof. De aanwezige werksters vluchten massaal het nest uit. Bij grote nesten blijf je werksters in slow motion zien rondlopen. De glanzende houtmierwerksters dringen overal het nest binnen, pakken poppen en larven en brengen die naar hun nest. Dit zijn acties die dagen achtereen kunnen aanhouden, totdat het beroofde nest poploos is. Grote larven zie je ook niet meer. Daarna keren de werksters van het beroofde nest terug. Ze hebben tijdelijk bijeen gezeten op enkele meters afstand van hun nest. Een jaar na zo'n actie heb ik gezien dat de nestkoepel van een satermier Formica exsecta met 2/3 in grootte was afgenomen. Voor een belangrijk deel is dat te verklaren uit het feit dat de natuurlijke aanwas om de natuurlijke sterfte te compenseren, achterwege was gebleven. In 2013 nam ik een vrijwel identiek geval waar bij een nest van behaarde rode bosmieren Formica rufa. In dit geval bouwden de mieren een nieuw nest, dat aanzienlijk kleiner werd dan de vorige.
Deze poppenroof doet sterk denken aan die van de bloedrode roofmier Formica sanguinea en de amazonemier Polyergus rufescens. Zij gebruiken de poppen niet als voedsel, maar de uit de poppen opgekweekte werksters als slaven. Hun rooftochten zijn steeds van korte duur, razzia-achtig en hun buit beperkt. Een overeenkomst is dat de weggevluchte werksters zich ook hier tijdelijk in de buurt van het nest ophouden en daarna terugkeren.
Ik nam poppenroof waar bij de satermier en de grauwzwarte renmier Formica fusca. In beide gevallen ging het alleen om larven en poppen. Mattheis (2003) nam regelmatig waar dat glanzende houtmierwerksters zowel het broed als de werksters van steekmieren Myrmica buitmaakten. Dit wordt ook vermeld door Donisthorpe (1915). Wasmann (1899) beschrijft de plundering van een gewone steekmiernest Myrmica rubra en rooftochten tegen zwartrugbosmieren Formica pratensis. Mattheis noemt ook het plunderen van nesten van de wegmier Lasius niger en zelfs kleine kolonies van de eigen soort. Onderaan staat een overzicht van de door mij waargenomen prooien.
Mabelis (1984) noemt de waarschijnlijke uitroeiing van een grauwzwarte renmierennest door de kale rode bosmier Formica polyctena. Omdat vlak bij dit nest ook een glanzende houtmierkolonie huisde, is het waarschijnlijker dat deze mieren de schuldigen zijn geweest.

Inwonenden en andere profiteurs
In de nesten komen veel inwoners van andere aard voor. De bekendste zijn verschillende soorten kevers. Ook rond de ingang van de nesten en de mierenstraten zie je tal van profiterende mierkevers en vuilnisbakkerassen zoals de behaarde slankmier Leptothorax acervorum.

Doodkistbewoners
Met grote regelmaat worden nesten van glanzende houtmieren aangetroffen in doodkisten. Een begraafplaatsbeheerder uit Noord-Holland noemt de aanwezigheid van deze nesten in doodkisten eerder regel dan uitzondering. De ontdekkingen worden gedaan als een graf wordt geschud, maar ook als verzakkingen boven en rond het graf plaats vinden. Het kan voorkomen dat een grafzerk hierdoor scheurt. De aanwezigheid van glanzende houtmieren is op begraafplaatsen met bomen groter dan op begraafplaatsen met weinig groen. Vooral bomen en heesters die extra aantrekkelijk zijn voor bladluizen zijn ideaal voor deze mierensoort.

Wordt vervolgd
30 juni 2010 heb ik een nest van glanzende houtmieren uit een huis verwijderd. Ik wilde het nest onderzoeken. Voordat ik daar aan toe kwam, wisten duizenden werksters te ontsnappen. Een week lang zag ik ze langs de muren van de schuur lopen. Daarna heb ik ze niet meer gezien, tot 5 september 2012. In de aanbouw van ons huis (grenzend aan de schuur) verzakte namelijk een straatsteen vanwege de graafactiviteiten van schaduwmieren (voor details klik hier). Toen ik het nest aan het uitgraven was, zag ik tot mijn verbazing naast duizenden schaduwmieren, ook honderden glanzende houtmieren. Kennelijk hebben de glanzende houtmieren het nest van de schaduwmieren ontdekt, en zijn daar in binnengedrongen. Ik heb toen het nest uitgegraven en nest plus mieren bij een boom gedumpt. Toch was het uitgraven niet grondig genoeg gebeurd, want op 19 september 2013, zag ik tussen de straatstenen van de aanbouw, zowel glanzende houtmieren als schaduwmieren uit een gaatje omhoog kruipen. Dat hebben ze enkele uren gedaan en toen waren ze weer weg.
Bij de esdoorn waar ik het grootste deel van de gemengde kolonie had gestort, zag ik tot begin mei 2013 nog geregeld een enkele glanzende houtmieren en schaduwmieren. Daarna niet meer. Tegen de esdoorn ligt een ordeloze stapel stenen. Op 7 oktober 2013 heb ik de stenen verwijderd en vond in de bodem tot mijn verrassing zowel schaduwmieren als glanzende houtmieren. Vijf maanden hebben die zich niet bovengronds vertoond, wat voor glanzende houtmieren toch uitzonderlijk genoemd mag worden. Waar hebben ze al die tijd van geleefd?
De eerst volgende winter overwinterden ze in een houtstapel. De daarop volgende winters verbleven de mieren in een compacte cluster onder een houtenbalk. Steeds zonder kartonnest! In de zomer van 2017 zaten ze tussen de wortelmassa van een zwarte aalbes. Daarna: geen spoor meer te bekennen.

Geanalyseerde prooien (geklemd tussen de kaken):
poppen van de gewone satermier Formica exsecta
poppen en larven van de grauwzwarte renmier Formica fusca
larven van de zandsteekmier Myrmica sabuleti
larven van de gewone steekmier Myrmica rubra
larven van de bossteekmier Myrmica ruginodis
verder: bladluizen, fragmenten van pissebedden, wantsen, hooiwagens, snuitkevers en diverse soorten insectenlarven.

Op de vuilstorthopen van glanzende houtmieren werden de volgende (volwassen!) mieren(-restanten) aangetroffen:
glanzende houtmieren Lasius fuliginosus
buntgrasmieren Lasius psammophilus
humusmieren Lasius platythorax
wegmieren Lasius niger
schaduwmieren Lasius umbratus
veldmier Lasius meridionalis
grauwzwarte renmieren Formica fusca
bruine renmieren Formica cunicularia
gewone satermieren Formica exsecta
behaarde rode bosmier Formica rufa (1x)
woekermier Anergates atratulus (1x)
bossteekmieren Myrmica ruginodis
drentelmier Stenamma debile (1x)
behaarde slankmieren Leptothorax acervorum
stengelslankmieren Temnothorax albipennis
zwarte zaadmieren Tetramorium caespitum
Daarnaast werden ook vele andere (delen van) geleedpotigen op de vuilstorthopen van de glanzende houtmieren aangetroffen (dus eveneens zeer waarschijnlijk voedselresten): miljoenpoten, pissebedden, wantsen, kevers, wespachtigen, sprinkhanen, duizendpoten, vliegen, schuimcicaden, spinnen, mijten, allerlei insectenlarven, hooiwagens, oorwormen, bladluizen, pseudoschorpioenen, schietmotlarven, kakkerlakken en netvleugeligen. Ook diverse soorten zaden zijn op de storthopen te vinden.

Eigen onderzoek

Bronnen
Donisthorpe HSJK 1915. British ants, their life-history and classification. Plymouth. 379 pp.
Mabelis AA 1984. Interference between wood ants and other ant species (Hymenoptera, Formicidae). Netherlands Journal of Zoology 34: 1-20.
Maschwitz U & Hölldobler B 1970. Der Kartonbau bei Lasius fuliginosus Latr. Zeitschrift für Vergleichende Physiologie 66: 176-189.
Matthuis F 2003. Bemerkungen zur temporär sozialparasitischen Koloniegründung von Lasius (Dendrolasius) fuliginosus. Ameisenschutz aktuell 17 (1): 7-19.
Mueller UG, Schultz TR, Currie CC, Admas RMM & Malloch D 2001. The origin of the attine ant-fungus mutualism. The quarterly review of biology 76 (2): 169-197.
Schlick-Steiner BC, Konrad H, Seifert B, Christian E, Moder K, Stauffer C & Crozier RH 2008. Specificity and transmission mosaic of ant nest-wall fungi. Proceedings of the National Academy of Sciences USA 105: 940-943.
Stärcke A 1934. Sociaal chimaeren. Verslag van de 67e wintervergadering der Nederlandsche Entomologische Vereeniging op 6 Februari 1934: XXIX-XXXVI.
Stärcke A 1943. Directe adoptie van Lasius fuliginosus bij L. niger, hesmosis bij Strongylognathus testaceus. Verslag van de 98ste zomervergadering der Nederlandsche Entomologische Vereeniging op 3 Juli 1943. LX-LXIII.
Wasmann E 1899. Lasius fuliginosus als Raubameise. Zoologische Anzeiger 22 (3 pp).
Wasmann E 1909. Über gemischte Kolonien von Lasius-Arten. Zoologische Anzeiger 35:129-141.

 

 

Links zien we een balk in een huis. Een groot deel van het hout is weggeknaagd. Daarvoor in de plaats hebben de mieren een trapsgewijs opgebouwd kartonnest gebouwd (korrelig, zwart). Daarin bevinden zich ruimten voor de larven en poppen. Links bevinden zich de poppen (waarin de larven zich ontwikkelen tot volgroeide mier), rechts de jongere larven.
Foto: N. Bouman.



 

Een doosnede van een boom waarin zich het nest van een glanzende houtmier bevindt (naar Maschwitz & Hölldobler 1970, gewijzigd).
 

Kartonnest opgebouwd in een schuur. Opgeslagen spullen zijn verwijderd, waardoor het nest zichtbaar werd. Bergen (NH), 2010.

   
 

Fragment van een kartonnest.

   
 
Een adoptie experiment van Stärcke (1943)
Stärcke laat (onder laboratoriumomstandigheden) een glanzende houtmierprinses los in het nest-zonder-koningin van de buntgrasmier Lasius psammophilus  met één koningin en werksters van de veldmier Lasius meridionalis. De veldmier is net als de schaduwmier een gele parasietmier. De veldmierwerksters zijn niet agressief tegenover de indringer, de buntgrasmieren wel. De glanzende houtmierprinses loopt eerst naar de cocons van de buntgrasmier, besnuffelt die, vertoeft er een paar minuten, gaat dan aarzelend verder en blijft dan hangen bij de cocons en larven van de veldmier.
Adoptie van prinsessen door Lasius s.str. soorten
Adoptie van glanzende houtmierprinsessen door Lasius niger/platythorax en L. emarginatus is onder laboratoriumonstandigheden meer dan eens gelukt, maar het bleef bij adoptie. Er ontwikkelde zich nooit een houtmierenpopulatie uit (zie o.a. Stärcke 1934, 1943, Mattheis 2003).
Adoptieproeven met schaduwmieren
Onder laboratorium omstandigheden mislukte de adoptie van houtmierprinsessen keer op keer bij schaduwmieren met een koningin. Dat wil geenszins zeggen dat dit ook het geval zou kunnen zijn in de vrije natuur. Gezien het feit dat de prinsessen met meer dan honderd tegelijk weten binnen te dringen in een schaduwmiernest (zoals waargenomen door Mattheis 2003) moet een overname van een schaduwmierkolonie met  één koningin toch echt tot de mogelijkheden behoren, zeker als een dergelijke kolonie niet al te groot is.
   

Voorbeeld van een habitat van de glanzende houtmier. Bergen (NH) 2012.

houtmieren

Glanzende houtmieren rond hun schorsluizen. Foto: M. Mandos

Poppenroof en adoptie: een kwestie van bedwelming?
Het gedrag van de binnendringende houtmierprinsessen in het nest van hun tijdelijke tussengastvrouwen, gele parasietmieren, doet sterk denken aan het gedrag van de houtmierwerksters die op poppenroof zijn: ze lopen snel, kris-kras, overal in het nest rond. Er is een kleine overeenkomst tussen het gedrag van de werksters waar poppen geroofd worden en dat van de gastvrouwwerksters waar wordt binnengedrongen. De eerste zijn duidelijk versuft (of ze zijn weggevlucht) en de laatste zijn niet opgewonden, vallen niet aan, ze laten het gebeuren.
En dan (als de bedwelming is uitgewerkt) bestaat de kans dat de houtmierprinsessen alsnog geliquideerd worden!

poppenroof
Glanzende houtmieren met geroofde poppen van de gewone satermier. Bergen NH, viii 2011

 

Glanzende houtmieren dringen massaal een wegmierennest binnen Lattrop, viii 2017.

taxus
Omgewaaide larix waarin zich - op het moment van de foto - een nest bevond van glanzende houtmieren. viii 2014, Ommen (OV).

houtmier in balk


 

Peter Boer, laatste update: 9.04.2021