DE NEDERLANDSE MIEREN nlmieren.nl
HOME- SITEMAP
MIEREN ALS ZAAIERS

 

 

Wereldwijd worden van 35% van alle zaadplanten de zaden door mieren versleept. Van de Nederlandse planten is dit aandeel tenminste 15%. Daardoor werken mieren mee aan de verspreiding van planten. De afstand waarover die zaden verspreid worden is klein. De kiem- en groeiomstandigheden in de buurt van het mierennest is optimaler doordat mieren minerale bestanddelen naar de oppervlakte brengen, de bodem luchtiger maker en de bodem vaak voedselrijker is door opeenhoping van aangesleepte humeuze bestanddelen.

Er zijn nogal wat plantensoorten die van mieren profiteren. Zo zijn de kiemingsomstandigheden in mierennesten vaak veel gunstiger dan elders. De bodem is er luchtiger. Vochtiger. Warmer en voedselrijker. Zo blijkt duinriet in de duinen slecht tot kieming te komen, een van de uitzonderingen vormen mierennesten.


In de loop van de evolutie heeft zich een mutualistische relaties tussen mieren en planten ontwikkeld. Zaden en/of vruchten ontwikkelden een voor mieren aantrekkelijk aanhangsel, een mierenbroodje. Vanwege de aantrekkelijkheid gingen de mieren ze verzamelen en dus verspreiden. Zo’n 200 Nederlandse plantensoorten worden door mieren verspreid. In droge vegetaties is het aandeel plantensoorten met mierenbroodjes hoog. Het verspreidingspatroon van het maartseviolootjes en vleugeltjesbloemen wordt vrijwel geheel door mieren bepaald.  Soorten die regelmatig zaden verslepen zijn de wegmier Lasius niger, de buntgrasmier L. psammphilus, de glanzende houtmier L. fuliginosus, bosmieren Formica (Formica), satermieren Formica (Coptoformica) en renmieren Formica (Serviformica), verschillende soorten steekmieren Myrmica en zaadmieren Tetramorium. In een gewone tuin kan gemakkelijk het effcet worden waargenomen van het verslepen dat wegmieren doen met zaden. Planten verschijnen soms ineens op een heel andere plek. Dit valt bijvoorbeeld op bij de stinkende gouwe en bij viooltjes.

Zaadmieren Tetramorium zijn in enige mate ook granivoor, zaadeters dus. Pure zaadeters vinden we onder de oogstmieren. Deze komen in Nederland niet voor. Opvallend is de nestingang van de graanmier Messor, die omgeven is door een krater van zand met kafjes en zaadhuidjes.

De meeste planten zijn niet alleen afhankelijk van mieren voor hun zaadverspreiding. Er zijn dan ook andere mechanismen om de zaden te verspreiden. Opmerkelijk is echter wel dat dit nogal eens zodanig gebeurt dat mieren nog meer kans lopen de zaden te treffen en te verslepen.

Planten die voor hun verspreiding hoegenaamd uitsluitend op mieren zijn aangewezen zijn onder andere de gaspeldoorn, bergvlas, sterhyacinth, vleugeltjesbloem, muurhelmbloem, longkruid, vogelmelk, overblijvende ossentong, zwartkoren, parelgras, drienerfmuur, narcis, gele dovenetel, dovenetel, nieskruid, duivenkervel, geelster, sneeuwklokje, hondsdraf, crocus, tandjesgras, rankende helmbloem, stinkende gauwe, herfsttijloos, bernagie, zenegroen, ossentong en anemoon.

 

Literatuur:
Bouman F, Boesewinkel D, Bregman R, Devente N & Oostermeijer G 2000. Verspreiding van zaden. KNNV Uitgeverij. Utrecht.

 

 

 

 

laatste update: 12.01.2010