Mieren zijn in staat om, eenmaal gesetteld, hun milieu drastisch te wijzigen. Er ontstaat dan een mierennest dat vanwege vochtigheidsgraad, textuur, chemische samenstelling, temperatuur en aanwezigheid van organisch materiaal zeer intrek is bij tal van andere levende organismen.
De status van de medebewoners in het mierennest is heel verschillend. Zo heb je typische myrmecofielen, zij die op een of andere manier levenslang of gedurende een moment van hun leven in associatie met mieren leven en een groep bewoners die het nest als geschikte leefomgeving beleven.
Getolereerde nestbewoners
Nestbewoners die geen specifieke relatie met de mieren in het nest hebben en in het nest door de mieren worden getolereerd zijn allerlei soorten springstaarten, mijten, duizendpoten, miljoenpoten, schimmels, enzovoorts. Een groot aantal van hen verlaat het nest nooit, omdat het in alle levensvoorwaarden voorziet. Dat wil onder andere zeggen dat er genoeg voedsel voor ze is. Enkele voorbeelden: bepaalde vliegenlarven leven van de schimmels in het nest, duizendpoten jagen in het nest op allerlei geleedpotigen, miljoenpoten, regenwormen en pissebedden verorberen detritus en bepaalde mijten zijn aaseters.
Myrmecofielen
Myrmecofielen heb je in soorten: zij die van de mieren leven, zij die door de mieren worden verzorgd, zij die de mieren voedsel verschaffen in ruil voor bescherming en ecto- en endoparasieten.
De meest voorkomende groep van myrmecofielen zijn mijten. Ze zijn niet alleen qua aantallen de talrijkste (bacteriën en schimmels uitgezonderd) maar ook qua diversiteit aan soorten. Sommige laten zich door mieren verspreiden (ze liften vastgehecht op de mieren van hot naar her), sommige hechten zich aan de mier in de buurt van de mond om zodoende voedsel op te likken, andere parasiteren op de eieren of larven, weer andere eten schimmels in het nest en worden actief door de mieren het nest ingebracht.
Helaas weten we in Nederland en de ons omringende landen vrijwel niets over mijten in mierennesten, terwijl er in Nederland zeker meer dan honderd myrmecofiele soorten te verwachten zijn.
De enige myrmecofiele springstaart is de mierenspringstaart, die bij veel soorten mieren voorkomt. De enige pissebed die dat ook doet is de mierenpissebed. Zowel de mierenspringstaart als de mierenpissebed vinden we vooral in de delen van het nest waar de vochtigheidsgraad relatief hoog is.
Tal van myrmecofiele keversoorten vind je in mierennesten. Van de meeste is onbekend in wat voor relatie ze tot de mier staan.
Hetzelfde geldt voor vliegen en muggen. Een aantal van hen leeft alleen als larve in het nest, sommige leggen eieren in miereneieren, andere doen dat in volgroeide mieren.
Dan zijn er nog de nodige sluipwespachtigen die op uiteenlopende manieren de mieren gebruiken dan wel misbruiken.
In één bosmierennest komen alle bovenstaande type mierennestbewoners voor! Denk je eens in wat een apart ecosysteem een mierennest wel niet moet zijn!
Eten de mieren hun mede-nestbewoners?
Brüning (1991) noemt als voedsel van rode bosmieren onder andere regenwormen en Sörensen & Schmidt (1987) noemen ook springstaarten als voedselbron. Deze onderzoeken zijn gebaseerd op waarnemingen van bosmieren die prooien naar het nest slepen. In bosmiernesten wemelt het van de springstaarten, en regenwormen kunnen met honderden tegelijk in een nest leven. Ik vermoed dat deze NIET worden gegeten. Ik denk dat foerageren in het nest ‘not done’ is.
Voor een overzicht van alle (mij) bekende bewoners van medebewoners in Nederlandse bosmiernesten, klik hier.
Bronnen:
Brüning AM 1991. The effect of a single colony of the red wood ant, Formica polyctena, on the spider fauna (Araneae) of a beech forest floor. Oecologia 86: 478-483.
Sörensen U von & Schmidt GH 1987. Das Beutespektrum der Waldameisen (Genus: Formica, Hymenoptera) in der Bredstedter Geest (Schleswig-Holstein) im Jahre 1980. Waldhygiene 17: 59-84.
|